Leestijd: 3 minuten | 24 oktober 2017
Levens van mensen veranderen als hun moedertaal serieus genomen wordt. Bijbelvertalers Jesse en Roos zien dat gebeuren tijdens vertaalwerk in een gesloten land in Zuidoost-Azië: ‘Mensen begrijpen nu dat ze waardevol zijn in Gods ogen. Dat is gaaf om te zien.’
Wanneer Jesse en Roos in 2007 gaan wonen bij de Pok-mensen, de taalgroep voor wie zij vertaalwerk doen, treffen ze personen aan die leven met een minderwaardigheidscomplex. ‘De Pok is een etnische minderheid in het land, er wordt op hen neergekeken. Zij zijn hun hele leven gewend om te denken: “Wij zijn niets waard, wij zijn maar de minderheidsgroep.” Dit denken zit heel diep’, vertelt Roos.
Diepe indruk
Dat Jesse en Roos samen met hun dochter onder de mensen komen wonen, maakt dan ook een diepe indruk. Jesse: ‘De mensen waren verbaasd dat wij in hun dorp kwamen leven. Ze konden het bijna niet geloven.’ De inburgering verliep vlot, vooral door het snel onder de knie krijgen van de Pok-taal. Roos: ‘Zodra we de taal een beetje konden spreken, werden we geaccepteerd.’
De Nederlandse veldmedewerkers werden uitgezonden met de opdracht het Nieuwe Testament te vertalen in de taal van de Pok. Dat is lastig als de taal alleen wordt gesproken en er nog geen letter van het alfabet op schrift staat. Roos: ‘We moesten vanaf nul beginnen. De eerste jaren waren dan ook gericht op onderzoek naar taalkundig onderzoek en lees- en schrijfonderwijs voor de mensen hier. De mensen vonden het mooi en interessant dat we interesse hadden in hun taal. De taal is nog meer waard wanneer het ook op papier staat.
“Ze begrijpen het geloof veel beter door de vertaalde Boeken. Dat was voor ons de motivatie om door te gaan.”
Duistere nachten
De Pok-mensen leven in een animistische cultuur, waar voorouderverering en het oproepen van geesten een normale zaak is. Jesse: ‘Je voelt duidelijk dat duistere machten aanwezig zijn. De geesten hebben hier vrij spel, en daardoor is er volop geestelijke strijd. We kwamen het voor het eerst tegen bij een buurvrouw. In het westen zouden we zeggen dat ze een zenuwinzinking had, maar hier werd geroepen dat ze bezeten was. Er gebeurden zoveel dingen die we moeilijk vonden om te plaatsen en we hadden geen ervaring met het uitdrijven van demonen. Steeds vraag je jezelf af: “Wat is hier aan de hand en wat kan ik hiermee?”. ‘Tegelijkertijd hebben we bescherming ervaren. Gods bescherming is voor ons nu veel reëler, ook zonder dat we er bewust van zijn, is Zijn bescherming actief.’
Voortgang
Het Nieuwe Testament is bijna beschikbaar voor de Pok. Jesse moet met zijn team nog vier Bijbelboeken vertalen. Toch is niet altijd direct vrucht te zien van het vertaalwerk. Roos: ‘We hebben op het punt gestaan om te stoppen. Er waren momenten dat we dachten: “waar doen we het voor?” Vertaalwerk is vers voor vers ploeteren. Tegelijk willen we realistisch zijn. Het gevaar is dat je doorgaat en dan ziet dat je een Bijbel vertaalt voor mensen die daar geen behoefte meer aan hebben, omdat een Bijbel in de nationale taal afdoende zou zijn.’ Een proces van nadenken, overleggen en bidden komt op gang. Tot de Pok zelf komen met het antwoord: ‘Deze generatie wil graag dat de Bijbel wordt vertaald, men wil graag God leren kennen’ vertelt Jesse enthousiast. ‘Ze begrijpen het geloof veel beter door de vertaalde Boeken. Dat was voor ons de motivatie om door te gaan.’
Veranderen
Ondanks de tegenslagen zijn er in de loop van de jaren mensen tot geloof gekomen en is er een huiskerk ontstaan. De familie ziet levens veranderen: ‘Laatst had iemand een lied gemaakt in haar eigen taal, met als strekking: “Ik ben een parel, ik ben een edelsteen, ik zat eerst in de grond, maar God heeft mij uit de grond gehaald en opgepoetst. Ik ben van waarde voor God.” Dit geeft Jesse en Roos moed om door te gaan: ‘De afgelopen jaren waren zwaar, maar zeker de moeite waard. De Bijbel in je eigen taal is het grootste geschenk dat je iemand kunt geven die dat nooit heeft kunnen krijgen. Het is een duurzaam geschenk.’
Dit artikel verscheen eerder in Wycliffe Nieuws.